Al decennialang wordt gefokt op zeugen met een zo groot mogelijke worp. Hierdoor is het aantal biggen per zeug enorm toegenomen, tot soms wel 35 biggen per zeug per jaar. Ten opzichte van een zeug uit 1983, die per jaar zo’n 18 biggen produceerde, is het aantal biggen dus bijna verdubbeld. Verder zijn er concrete plannen om het aantal biggen per zeug op te voeren tot naar 40 per jaar.
De hoge biggenproductie zorgt echter voor meer biggensterfte, kleinere en zwakkere nakomelingen, een tekort aan melk waardoor biggen moeten worden bijgevoerd of overgelegd, meer competitie om de beste tepels en een verminderd welzijn van de zeug.
Doordat de zeugen onnatuurlijk veel biggen moeten werpen, is het aannemelijk dat zij meer pijn en ongemak ervaren bij de bevalling. Het continu zwanger zijn, werpen en voeden van een groot aantal biggen vraagt zoveel energie van de zeug dat ze uitgeput kan raken, onvruchtbaar wordt, vatbaarder wordt voor ziektes of zelfs sterft. Het gemiddelde sterftepercentage onder zeugen is 5%. Op veel bedrijven is de hoge biggenproductie een belangrijke oorzaak.
Naast het fokken op grote tomen, is er ook gefokt op meer tepels per zeug. Desondanks komt het regelmatig voor dat zeugen onvoldoende tepels of melk hebben om alle biggen te kunnen voeden. Hierdoor zijn de biggen onrustig en maken ze ruzie om de tepels, waardoor ze de tepels van de zeug beschadigen met soms ontstekingen tot gevolg. Het bijvoeren van biggen is door het grote aantal biggen per zeug, steeds meer een gangbare praktijk geworden. Dit bijvoeren stelt hoge eisen aan het managementniveau op het bedrijf.