Breinvoedsel

Zei hij het echt? Ja, hij zei het echt. In de krant van donderdag nam staatssecretaris van Landbouw Martijn van Dam in een interview een voorschot op de ‘Voedseltop’ die later die dag zou plaatsvinden in Den Haag. Citaat 1: ‘Heffing op vlees? Ik zie het nut niet.’ Citaat 2: ‘Ik zeg ook niet dat er minder vlees gegeten moet worden. Sterker, ik ben bang dat mensen dan het tegenovergestelde doen.’ Citaat 3: ‘De overheid staat niet in de keuken over je schouder mee te kijken.’

Het is dat onze keukenstoelen leuningen hebben, anders was ik er vanaf gevallen. Hoe onwetend kan een bewindspersoon zich voordoen? Hoe oppervlakkig kunnen beleidsvoornemens – of het gebrek hieraan -- worden onderbouwd? We moeten, beste lezers, de staatssecretaris de basisles voedseleconomie geven. Beter laat dan nooit.

Onze voedselproductie en -consumptie gaan gepaard met marktfalen, en dit maakt op twee terreinen slachtoffers: ons milieu en onze gezondheid.

De milieuschade is vooral het gevolg van de consumptie van dierlijk eiwit: vlees, vis, kaas, eieren. Bij de productie van dierlijk eiwit komen veel broeikasgassen vrij, vergelijkbaar met de uitstoot door vervoer. Deze schade is niet verdisconteerd in de prijs die consumenten betalen voor dierlijk eiwit. Dit is een evident en alom erkend negatief extern effect dat vraagt om overheidsingrijpen (waarover straks meer).

Gezondheid is het tweede slachtoffer. In aanloop naar diezelfde ‘Voedseltop’ publiceerde het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het rapport Wat ligt er op ons bord?. Het RIVM schrijft: ‘Niet teveel eten, een voedingspatroon met meer plantaardige en minder dierlijke producten en minder suikerhoudende en alcoholische dranken: dat zijn drie kansen voor een gezonder voedingspatroon. Dit zal leiden tot een daling van het aantal chronisch zieken en kleinere gezondheidsverschillen tussen Nederlanders.’ Ons huidige voedselpatroon is namelijk ziekmakend.

Bij gezondheid kun je twee vormen van marktfalen onderscheiden. Het eerste is, net als bij milieuschade, een negatief extern effect. Dan gaat de redenering zo: mensen die slecht eten worden vaker (chronisch) ziek en maken hogere zorgkosten; ze wentelen deze hogere zorgkosten deels af op de andere premiebetalers. Maar je kunt er ook naar kijken als een voorbeeld van menselijke feilbaarheid. Dit heeft dan de vorm: ik weet dat gezond eten – minder fauna, meer flora -- en voldoende bewegen goed voor me zijn, maar het lukt me niet dat vol te houden.

De milieu- en gezondheidsschade van ons voedselpatroon kunnen dus linea recta worden verklaard uit aanwijsbaar marktfalen. De economische wetenschap leert ons dan dat er een grond is voor overheidsingrijpen.

Deze analyse is (inmiddels) breed gedeeld. Hij zit in het RIVM-rapport bijvoorbeeld, en je kon de basisanalyse vrijdag ook lezen in dagblad Trouw, waar twee bankiers van de Rabobank zelfs spreken van een ‘tijdbom’ die moet worden ontmanteld door een aan te stellen minister van Voeding en Gezondheid.

De vervolgvraag is: hoe dan? Nee, niet door de overheid ‘in de keuken over de schouder mee te laten kijken’. Maar hiermee maakt de sociaal-democraat Van Dam dan ook wel een karikatuur van de mogelijkheden van overheidsbeleid.

Een paar voorbeelden. Eén: het rijk kan het goede voorbeeld geven door vanaf morgen te gaan lunchen zonder dierlijk eiwit. Twee: de fiscale trukendoos kan open: belast wat onwenselijk is (en/of subsidieer wat wenselijk is). Drie: de overheid kan op scholen de gezonde maaltijd introduceren en het gymnastiekonderwijs sterk uitbreiden. En zo voort en zo verder.

Dat marktpartijen de voedseluitdaging oppakken – voedselproducenten, supermarkten, sommige restaurants – is geen vrijbrief voor de overheid om op de handen te gaan zitten. Juist als er in de maatschappij ‘momentum’ is – de typering is van Van Dam – is het aan de overheid eindelijke eens goed beleid te gaan voeren.

Van Dam moet meer breinvoedsel eten.

Door Frank Kalshoven, directeur van De Argumentenfabriek