In de natuur leven varkens in familiegroepen met een duidelijke rangorde. Een familiegroep bestaat uit een paar zeugen en nakomelingen (biggen en jongvolwassen varkens). In de eerste maanden vormen de biggen sterke sociale banden en worden er vriendschappen gevormd. Deze blijven vaak tot in hun volwassenheid bestaan. Na zo’n zeven tot acht maanden vormen de jongvolwassen mannetjes (“pubers”) nieuwe groepjes van twee tot drie beren. De zeugjes blijven bij de groep en splitsen zich later op in nieuwe groepen.
Het leven van een varken in de vee-industrie ziet er heel anders uit. De eerste drie tot vier weken zitten de biggen in een klein hok en staat de moederzeug vastgeklemd. Hierdoor kan het moedervarken amper contact maken met haar kroost of voor hen zorgen. Vervolgens worden de biggen na drie tot vier weken abrupt van hun moeder verwijderd en krijgen zij alleen vast voedsel te eten (gespeend). De rest van hun leven (zes maanden) groeien de biggen op zonder de sturing, bescherming en zorg van hun moeder. De moederloze opfok zorgt bij de biggen voor veel stress en een verstoorde sociale ontwikkeling.