Diana's blog 15: Embri

Leven met en leven van dieren is leven met leven. En met de dood. Veertien dagen terug werd ze geboren. Als een van de tien. Floeps, zo kwam ze mee uit het geboortekanaal, gelijk na een zus, die drie keer zo groot was. Een heel klein gevlekt hoopje met de oogjes dicht. De zus staat, zoals gebruikelijk, vrij snel op, valt nog een keer, schudt met het hoofdje, produceert voorzichtig haar eerste knorgeluidjes en waggelt vervolgens naar de nog inmens grote buik waar veertien spenen recht naar voren steken, vol met ‘zog’, biestmelk. Zij niet. Ze blijft roerloos liggen. Dood, denk ik. Tja, ze is ook zo klein, dat heb ik nog niet eerder gezien. Ik denk dat het een onrijp biggetje is, een soort embryo. 

Het is midden in de nacht. Zeug Dicky ligt te werpen. De grote zus heeft een speen bereikt en het bekje spert ze open. Mis. Maar de aanhouder wint, is toch het spreekwoord? Ik vind het elke keer weer een ontroerend moment zo’n biggengeboorte. Er hangt altijd een soort serene rust in de stal en er hangt een speciale geur in het kraamhok. Een zoetige geur, die best aangenaam is en die je alleen ruikt tot een paar uur na de geboorte. Opeens zie ik het hele, kleine hoopje bewegen. Onvoorstelbaar. Het leeft. Op mijn knieën door het stro kruip ik naar het hoopje toe. Witte wimpertjes knipperen en ik kijk in bruine oogjes. Het ligt op haar zijtje en pootjes graaien als fietsbewegingen. Pootjes met van die varkenshoefjes, kokette hakjes in mini –formaat. Oortjes vastgeplakt van het vruchtwater aan het kalig kopje. Ook het hoopje probeert te staan. Ook het hoopje wil een speen. Mis. Mis. 

Ik pak het op en leg het tussen de andere biggetjes bij de rij tepels. Het hoopje kan er niet bij, zo klein. Ik leg mijn hand met de rug in het stro en til met de andere het hoopje op mijn vlakke hand. Als een lift breng ik haar naar een speen. Uiteindelijk sabbelt ze . De bruine kijkertjes gaan tevreden dicht. Ik leg haar onder de biggenlamp. Lekker warm. De volgende morgen krijg ik een advies: ’Zo’n beestje gooien wij gelijk tegen de muur, dat wordt niets. Die gaat mekkeren en dat geeft onrust. Gooi maar dood.’ De kraamvisite is weg. Daar sta ik dan. Het hoopje staat en probeert tussen haar nestgenootjes te lopen. Maar ze wordt overlopen. Ze is echt te klein. Ik kijk naar de witte muur in de kraamstal. Ik pak het hoopje op. De bruine oogjes staren me aan, het neusje steekt parmantig naar voren. Ik houd haar tegen mijn gezicht en ze probeert aan mijn neus te sabbelen. Honger.

Ik vergeet de muur. Ik geef het hoopje een kans. Volgens mij wil ze leven. Het hoopje heet nu Embri. 

Het is precies twee weken later. Ik vond Embri net dood. Het ontzielde lijfje met inmiddels iets meer haartjes erop ligt koud en stijf in de boodschappenkrat. De krat, die twee weken in huis stond. Tien keer per dag kreeg ze een flesje. Tot een paar dagen terug ging het goed. Embri waggelde tussen de honden in de keuken. Vooral Kane, mijn (‘goede’) herder was gek op haar. Als je haar naam riep, antwoordde ze gelijk met geknor. Embri groeide niet goed. Een vriend van mij bekeek haar van de week. Hij is dierenarts en constateerde een afwijkend hartgeluidje, maar gaf haar een kleine kans. Oké, ik moet toegeven, het was veel werk. Voor mijn gevoel liep ik heel de dag met tien cc melk rond. Ik heb geen spijt. Embri wilde volgens mij leven. Het was een vechtertje. Maar de aanhouder wint niet altijd. 

Wat wel gewonnen is, ligt op een ander gebied. De afgelopen twee weken heeft het bij verschillende mensen iets wakker gemaakt. Iedereen was ontroerd van Embri. Zelfs de grootste kerel informeerde dagen erna, zonder schroom, hoe het met Embri ging. Dat heeft me diep geraakt. Dat zo’n iel hulpeloos beestje, zo’n ‘embryootje’, in staat is om bij mensen een warm gevoel van binnen te beroeren. Alleen daarvoor al, heeft voor mij, haar korte leventje zin gehad. 

Diana Saaman
Natuurlijke varkenshouderij Frank en Frij