Kune Kune

Kune Kune betekent letterlijk vet en rond en zo zien Kune Kune varkens er ook uit: ze hebben korte poten en een kort rond lijf. Het is het enige varkensras dat een kwastje aan zijn kin heeft hangen (‘piri piri’).

Kune Kune varkens, ook wel bekend als Maori varkens, komen veel in Nieuw-Zeeland voor maar vinden hun oorsprong in Europa en Amerika. Eind 18e eeuw bezochten Europese en Amerikaanse walvisvaarders Nieuw-Zeeland. Op hun reis namen ze varkens mee die ze ruilden voor tabak met de Maori’s. Bij de Maori’s was het gebruikelijk om grote geschenken, het liefst dieren, aan familie of andere stammen te geven. Op deze manier verspreidden de Kune Kune’s over Nieuw-Zeeland. In de jaren ’70 was het ras echter bijna uitgestorven. Door de komst van Europeanen begon het voedingspatroon van de eilandbewoners namelijk te veranderen: ze begonnen minder van het vette vlees van de Kune Kune’s te eten.

Toen twee reservaateigenaren beseften dat de populatie slonk, verzamelden ze de laatste achttien Kune Kune’s. Met dit kleine aantal dieren lukte het ze de populatie weer uit te breiden. Toen in 1992 Britse fokkers besloten het ras te importeren, kwamen de varkens weer terug naar Europa. Vijf jaar later importeerde ’t Swieneparredies de eerste Kune Kune’s naar Nederland. Ze worden nu vaak gehouden op kinderboerderijen of als huisdier.